Aanbeveling 15: Geelzien

Alle baby’s worden minimum 1 maal per dag gedurende de eerste 72 uur gecontroleerd op geel zien. Dit gebeurt middels visuele inspectie. (Friedman & Spitzer, 2004; Madden, et al., 2004; NICE, 2010; NICE, 2006, updated 2014; NVK, 2008; Straczek, et al., 2008; Vanhaesebrouck, et al., 2001)

  • In een goed verlichte kamer (liefst daglicht)
  • Naakte baby (huid, oogwit, tandvlees)

 

Visuele inspectie wordt gezien als een goede manier om geelzucht bij baby’s te screenen, maar mag niet worden gehanteerd als middel om de diagnose te stellen. Daarvoor is deze methode onbetrouwbaar (vooral bij kunstlicht en bij baby’s met een donkere huid) (NVK, 2008). Routinebepaling van bilirubinewaarden is niet aanbevolen volgens de NVK (2008) en de NICE (2010). Voor de diagnose en overdracht van zorgen dienen afspraken gemaakt te worden met lokale ziekenhuizen en andere zorgverleners. Het is goed te weten dat er evidentie is dat het bepalen van bilirubinemie bij aterme neonaten tijdens de eerste 48 uur postnataal door middel van transcutane metingen (bilicheck) een sterk voorspellende waarde heeft voor het ontstaan van hyperbilirubinemie tussen dag 2 en dag 10 (Straczek, et al., 2008).

Voor de verdere bepaling van het beleid moet rekening worden gehouden met een grenswaarde van 340 μmol/L (= 19,9 mg/dl). Er is evidentie dat deze waarde voorspellend is voor de (neurologische) outcome van de neonaat. Vanaf deze waarde is er namelijk een verhoogd risico op het ontwikkelen van kernicterus.
Met betrekking tot het beleid kan verder rekening worden gehouden met volgende aanbevelingen (AAP & ACOG, 2012; NICE, 2010; NVK, 2008):

  • Het vroeg ontstaan van icterus (< 24 u) is een alarmteken. Doorverwijzing naar de 2de lijn is dan steeds aangewezen.
  • Breng mogelijke risicofactoren voor het ontwikkelen van significante hyperbilirubinemie in kaart bij aanvang van de zorgen.
  • Interpreteer bilirubinespiegels steeds rekening houdend met de postnatale leeftijd en bepaal het beleid volgens vooraf bepaalde interventiegrenzen voor fototherapie en wisseltransfusie. Welke interventiegrenzen het best gehanteerd worden, dient in samenspraak met de lokale ziekenhuizen en kinderartsen te worden bepaald.